In deze rubriek brengt Historica een onderzoeker voor het voetlicht die vanuit haar of zijn discipline reflecteert over de (mogelijke) meerwaarde om te werken vanuit een genderperspectief. Op de Historicapagina van de website van de VVG kunt u reacties op deze rubriek posten. Op die manier willen Historica en de VVG actief het wetenschappelijke én publieke debat rond genderonderzoek stimuleren. Deze keer komt Els Kloek aan het woord. Zij schreef het boek Vrouw des huizes dat in 2009 verscheen en gezien kan worden als een reputatiegeschiedenis van de Nederlandse (huis)vrouw door de eeuwen heen. Het boek werd genomineerd voor de Libris Geschiedenis Prijs 2010. Els Kloek is daarnaast projectleider van het Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland en van het Biografisch Portaal, zat in de Commissie ontwikkeling Canon en was medeoprichter en redactielid van het Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis. Ook is ze hoofddocent Geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht. Meer dan redenen genoeg voor een gesprek.

Aanvankelijk was Els Kloek van plan om slechts een aantal artikelen te bundelen, maar de uitgever suggereerde haar om in plaats daarvan een boek over de Nederlandse huisvrouw te schrijven. Achteraf is ze daar erg dankbaar voor want het bleek een goed concept om een overzicht te kunnen geven van de (huis)vrouwen van Nederland, en hun rol in de Nederlandse geschiedenis door de eeuwen heen. De Nederlandse huisvrouw heeft speciale kenmerken: “Ze is de baas in huis en heeft een soort partnerschap met haar man waarbij sprake is van een duidelijke taakverdeling. Er is veel respect voor haar werk in huis, ze wordt hoog gewaardeerd en heeft veel aanzien.” Volgens Kloek moet de huisvrouw in de vroegmoderne tijd worden gezien als een vorm van luxe: er waren huishoudens die de vrouw konden vrijstellen van betaalde en/of productieve arbeid om zich geheel aan het huishouden te wijden. Ondanks het feit dat de meeste vrouwen ook in Nederland hard moesten werken was er toch een soort van streven om vrouwen van betaalde arbeid vrij te stellen. Deze traditie gaat terug tot minstens de vijftiende eeuw, toen buitenlanders zich al verbaasden over de positie die vrouwen als huisvrouw innamen in de Nederlanden. Kloek: “Wat vaak gezegd wordt, is dat de mensen zo ontzettend schoon waren in de Nederlanden en dat de Hollandse huisvrouw liever haar kast, of zelfs de muren van het huis schrobde, dan dat ze stond te koken. Ik denk dat het voor een deel te maken heeft met de relatieve rijkdom, want rijk en schoon staat heel dicht bij elkaar.” De rijkdom was hier te lande relatief gelijkwaardig verdeeld, waardoor ook de middenstanders er een soort burgerlijk leefpatroon op na konden houden. Utrechtse collega-historici hebben trouwens gewezen op het belang van de melkhouderij – en dan met name de kaasmakerijen – die veel hygiëne vergde. “Verder heeft het te maken met de kleinschaligheid van Nederland. Tot in de 18e en zelfs 19e eeuw is Nederland vooral een agrarisch land geweest, maar dat neemt niet weg dat ook het platteland al sterk verstedelijkt was. Je had niet van die afgelegen gebieden waar nooit iemand kwam. Een stad was altijd in de buurt. Dat bepaalde heel erg de manier waarop men leefde.”

Tweede feministische golf
De ‘bloeiperiode’ van de huisvrouw begon pas in de 20e eeuw, toen bijna iedereen zich de luxe kon veroorloven om de huisvrouw vrij te stellen van arbeid. In de tijd van de wederopbouw was de huisvrouw elementair: de gezinnen waren groot en de voorzieningen in het huishouden waren nog niet zo ver als nu. Maar de bloeiperiode duurde eigenlijk kort: vanaf de jaren 1970 zie je de huisvrouw heel snel van het toneel verdwijnen. Dat de traditionele huisvrouw voor een deel verdwenen is, komt volgens Els Kloek niet alleen maar door de tweede feministische golf: “Ik ben zelf ook heel erg geneigd om het daarmee in verband te brengen, maar als je het op een wat grotere schaal bekijkt, dan zie je dat het ook met demografische en industriële ontwikkelingen te maken heeft: de gezinnen worden steeds kleiner, vrouwen zitten veel korter in de kinderen en het huishouden mechaniseert.” Ook de enorme lift van het onderwijs de afgelopen twintig jaar speelt een rol. Veel vrouwen vinden zichzelf te hoog opgeleid om alleen maar huisvrouw te zijn. Een typisch Nederlands verschijnsel als Dolle Mina past volgens Kloek prima in de reputatie die de Nederlandse huisvrouwen al eeuwenlang hebben: “Nederlandse vrouwen laten zich de kaas niet van het brood eten, weten hun mannetje te staan en ook de straat is van hen. De acties van Dolle Mina zijn daarvan een heel mooie illustratie.”

Vierde feministische golf
Inmiddels is er sprake van een tegenbeweging die in Amerika de Vierde feministische golf wordt genoemd. Vrouwen die voltijds werken zijn jaloers op de positie van vrouwen die in deeltijd werken en die daarnaast de tijd nemen om voor hun kinderen te zorgen. Steeds meer vrouwen kiezen ervoor om (ook) thuis te moederen. Kloek begrijpt dat wel. Ze vindt dat de huisvrouw tegenwoordig wordt ondergewaardeerd: “Vrouwen die huisvrouw zijn, durven zich eigenlijk niet meer zo te noemen. Er worden allemaal andere woorden voor bedacht, om het woord huisvrouw maar niet in de mond te hoeven noemen”. Bij vrouwenemancipatie gaat het volgens Kloek niet alleen om economische zelfstandigheid. Het is ook belangrijk dat vrouwen waardering krijgen voor wat ze doen, voor hun bezigheden en eigenaardigheden: “Ik heb het idee dat we daar te weinig oog voor hebben en dat vrouwen nu op moeten passen dat ze niet het kind met het badwater weg gooien. Dat ze al maar proberen om met die mannen mee te komen, terwijl ze in het huishouden een positie hadden waarin ze een grote vrijheid en autonomie genoten”. Volgens Kloek wordt er wel heel denigrerend over deeltijdwerk gedaan: “terwijl ik denk: tel je zegeningen”. Werken in deeltijd is voor veel Nederlandse vrouwen dé manier geweest waarop zij geprobeerd hebben zich aan te passen aan de veranderende situatie. “Ik maak me juist kwaad dat vrouwen die in deeltijd werken – er werken trouwens ook al een heleboel mannen in deeltijd – geen carrière kunnen maken met hun aanstelling.” Daarop zou je juist beleid moeten ontwikkelen, in plaats van vrouwen koste wat het kost die fulltime baan in te praten. “Waarom kun je in deeltijd geen carrière maken? Dat is een vooroordeel.” Kloek is geen voorstander van quoteringsmaatregelen waar de overheid over spreekt. “Ik ben heel erg voor gelijkwaardigheid en financiële onafhankelijkheid, maar ik denk wel dat de overheid zich eens wat beter zou moeten realiseren wat een omwenteling er de afgelopen decennia heeft plaatsgevonden.” Het denken over man/vrouwpatronen heeft in de laatste dertig, veertig jaar een ongekende revolutie ondergaan, terwijl het emancipatiebeleid van de overheid er alleen maar op is gericht dat er zoveel mogelijk vrouwen aan het werk gaan. “De overheid zou beter eerst kunnen zorgen dat het werken in deeltijd gemakkelijker wordt.”

Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland
Sinds de opkomst van de vrouwengeschiedenis in de jaren 1970 houdt Kloek zich bezig met historisch onderzoek naar vrouwen. Ze deed veel onderzoek naar anonieme vrouwen in de geschiedenis, maar toen ze begin jaren 1990 gevraagd werd mee te doen aan een tentoonstellingscatalogus over de schilderes Judith Leyster, merkte ze dat er over bekende vrouwen veel meer te vinden was. “Ik was zo moe van dat zoeken naar een speld in een hooiberg van al die anonieme spinsters, al die kamsters uit de Leidse textielindustrie; ik wilde ze heel graag tot leven brengen maar dat lukte niet.” Samen met een groep studenten besloot ze een kunstenaressenlexicon samen te stellen. Ze gingen op zoek naar vrouwen die in het Nederlandse verleden het penseel of potlood hadden gehanteerd, en zonder moeite werden er 170 vrouwen met naam en toenaam gevonden. “Eigenlijk is die biografische aanpak een goede manier om met vrouwengeschiedenis verder te gaan, we zijn altijd maar bezig om vrouwen als groep te benaderen, maar vrouwen zijn helemaal geen groep. En als je wilt dat vrouwen ook recht hebben op een plek op de geschiedenis – want daar ging het uiteindelijk om in die vrouwengeschiedenis – dan hebben ze ook recht op hun individualiteit.” Kloek kwam er achter dat er in de oude biografische naslagwerken heel wat vergeten vrouwen te vinden waren, maar hun aandeel was wel klein. In het Biografisch Woordenboek van Van der Aa vormen vrouwen slechts 2,7 procent van het totale bestand, bij het Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek is dat maar 2,2 procent. Kloek besloot daarom dat er een Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland (DVN) moest komen, waarvoor zo veel mogelijk vrouwen verzameld zouden worden. Bij de selectie worden twee criteria gebruikt: prestatie of reputatie. Een vrouw kan in aanmerking komen vanwege haar prestaties, zoals Anna Maria van Schuurman vanwege haar geleerdheid, andere vrouwen worden alleen opgenomen omdat ze ooit een bekendheid zijn geweest. Het gaat dan om vrouwen die bijvoorbeeld beroemd of berucht waren, omdat ze dichters hadden geïnspireerd tot grote werken, of omdat ze iemand vermoord hadden. Er wordt zo veel mogelijk geprobeerd een sociale verdeling te maken: “Als een regentenvrouw uit de Amsterdamse grachtengordel een dagboekje heeft bijgehouden dan weet ik niet of ze bij ons in het lexicon komt, maar als een dienstmeisje een dagboekje heeft bijgehouden, dan heeft ze wel een streepje voor.”
Het DVN is nu zo goed als klaar: ruim duizend vrouwen (geboren vóór 1850) zijn er in beschreven. Voor een deel zijn de lemmata geschreven door de bureauredactie zelf, daarnaast hebben er ruim tweehonderd auteurs meegewerkt. Dat netwerk aan onderzoekers stimuleert het onderzoek naar vrouwenlevens enorm. Het Digitaal Vrouwenlexicon moet hét vrouwenlexicon van Nederland worden en dat betekent dat er gedacht wordt over een vervolg, waarin ook vrouwen van na 1850 beschreven worden.
Doordat het materiaal gemakkelijk – want online – beschikbaar is, hoopt Kloek dat het Vrouwenlexicon mensen zal aanzetten tot meer onderzoek. Het Vrouwenlexicon wordt nu al veel geraadpleegd door scholieren, studenten en onderzoekers en ze zou het leuk vinden als mensen gestimuleerd zullen worden het lexicon ook literair te gaan gebruiken: “er zitten een aantal prachtige levensverhalen in, die misschien gebruikt kunnen worden voor een mooi toneelstuk of een opera”.
Kloek vindt het een slechte zaak dat Nederland geen biografisch woordenboek onderhoudt, terwijl elk zichzelf respecterend land dit wel doet. Daarom is per 17 februari 2010 het Biografisch Portaal van Nederland gelanceerd waar Kloek projectleider van is. Het is een portaal naar alle gedigitaliseerde lexica en Kloek is zeer tevreden dat de vrouwen hier goed in vertegenwoordigd zijn en de meest actuele lemmata hebben.

‘Canoncommissie’
In de commissie Van Oostrom – die de opdracht kreeg de canon voor het Nederlandse geschiedenisonderwijs op te stellen – was het niet Kloeks rol om voor de vrouwengeschiedenis op te komen. Ze denkt zelf dat ze gevraagd is vanwege haar expertise als hoofdredacteur van de serie Verloren Verleden, een populaire reeks over bekende uitdrukkingen en feiten uit de vaderlandse geschiedenis. Voor die serie schreef ze een boekje over Kenau Simonsdochter Hasselaer (1526-1588). Kloek heeft wel haar best gedaan om zoveel mogelijk vrouwen in de historische canon te krijgen, maar uiteindelijk zijn er slechts drie vensters expliciet aan vrouwen in gewijd. De vrouwen werden dan afgewogen tegenover niet-westerse of arbeidersgeschiedenis. Het ging uiteraard niet alleen om de vensters, maar ook om de invulling daarvan. Vrouwen moeten worden geïntegreerd in het algemene beeld van de geschiedenis. Kloek heeft er bijvoorbeeld voor gezorgd dat bij de Beeldenstorm ook landvoogdes Margaretha van Parma speciaal werd genoemd. Ze had niet het gevoel dat de andere commissieleden dachten: “oh, daar hebben we weer die vrouwenhistorica Kloek”. Ieder commissielid had wel zijn punten waar die zich verantwoordelijk voor voelde, maar belangrijker was de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud.
Ze is tevreden en trots over hoe de canon uiteindelijk geworden is. Toch merkt ze dat de bedoelingen waarmee de canon gemaakt is, soms niet helemaal tot hun recht komen. “Het is leuk dat er nu opeens een hausse is van canon zus of zo, maar soms kan ik het woord canon niet meer horen.” “Het ging er juist om dat we de gemeenschappelijkheid in de geschiedenis aan het kwijtraken waren. Als er helemaal geen historische kennis meer wordt gedeeld, vreet dat aan het historisch kennisniveau onder een schoolgaand publiek.”
Ze is daarom voor meer chronologie in het geschiedenisonderwijs, kinderen kunnen dat gemakkelijk leren en hebben daar hun hele leven wat aan. “Ik ben een beetje ouderwets daarin”, aldus Kloek. Vaak vinden kinderen het ook leuk om iets uit hun hoofd te leren en ze houden van mooie verhalen over bijvoorbeeld de Tachtigjarige Oorlog. Daarmee kun je kinderen heel goed de interesse voor het verleden bijbrengen. Nu gebruiken we geschiedenis maar al te vaak om te laten zien dat we interpretatieverschillen kunnen hebben.
“Geschiedenis op zich verrijkt je leven. Een samenleving die alleen maar naar de toekomst kijkt en niet naar het verleden wordt wel erg kort van memorie.”

Persoonlijke motivatie
Op de middelbare school was Kloek bepaald geen uitblinker in geschiedenis, totdat ze in het laatste jaar een andere leraar kreeg en hogere cijfers haalde. Ze wilde aanvankelijk liever Nederlands studeren, maar uiteindelijk besloot ze dat ze later voor de klas wilde staan en dan leek haar het vak geschiedenis interessanter.
Op de universiteit kwam ze al snel in aanraking met vrouwengeschiedenis: “In de jaren 1970 hing de vrouwengeschiedenis gewoon in de lucht. Er waren allemaal emancipatorische bewegingen gaande, van vakbondsgeschiedenis, zwarte geschiedenis, geschiedenis van homo’s en ook van vrouwen.” Kloek weet nog goed dat ze een werkcollege volgde bij Arthur Mitzman over The Making of the English Working Class van E.P. Thompson. Bij het ongeorganiseerde arbeidersverzet zoals hongerrellen speelden vrouwen een belangrijke rol. “Toen is dat gevoel geboren.” Samen met een groepje vrouwelijke studenten richtte ze in Amsterdam de vrouwengeschiedenisgroep op, zoals in alle universiteitssteden soortgelijke initiatieven ontstonden. Ze vroegen prof. Brands of ze een college vrouwengeschiedenis konden krijgen. Verontwaardigd reageerden ze op zijn voorstel om een college te geven over de Engelse koningin Elisabeth I. Achteraf denkt Kloek: “oh, hadden we dat maar gedaan, het had heel interessant kunnen worden”. Hun reactie geeft goed de tijd aan waarin vrouwengeschiedenis ontstond: het moest gaan over ‘gewone’ vrouwen.
Prof. Brands bracht hen in contact met Isabella van Eeghen van het Amsterdamse archief die hen op de confessieboeken zette. In die verhoorboeken van het Amsterdamse strafrecht kwamen ontzettend veel van die ‘gewone’ vrouwen voor. “Toen heb ik echt de smaak van archiefonderzoek te pakken gekregen.” Kloek vindt het allerleukste van vrouwengeschiedenis dat er nog heel veel te halen valt: “Je kunt echt met iets nieuws komen dat nog niet onderzocht is.” Tijdens haar studie werd ze studentassistent vrouwengeschiedenis en na haar eerste publicatie Gezinshistorici over vrouwen kwam er een vacature docent vrouwengeschiedenis vrij in Nijmegen. Zo rolde ze voorgoed de vrouwengeschiedenis in: “als je eenmaal dat stempel hebt, raak je dat nooit meer kwijt”.

Historica
Kloek noemt zichzelf Historica. Ze kiest bewust voor de vrouwelijke vorm om het zichtbaar te maken. Voor haar gevoel als gymnasiast is: “cus een man en ik ben een vrouw”. Kloek vindt zichzelf geen theoretica en doet daarom meer aan vrouwengeschiedenis dan aan gendergeschiedenis. Bij gendergeschiedenis gaat het toch meer om het deconstrueren. Ze ziet gender of liever nog sekse, als een hulpmiddel, waar ze in haar onderzoek veel aan gehad heeft. Ze zou graag van het begrip vrouwengeschiedenis af willen: “eigenlijk een raar woord”, maar het is volgens haar wel heel erg nodig geweest de afgelopen paar decennia. “We vergeten wel eens hoe erg het was.” Ook het Vrouwenlexicon was nodig voor het wegwerken van achterstallig onderhoud. Het is goed dat het nu op een herkenbare manier opgaat in het Biografisch Portaal, zodat al die verzamelde informatie echt wordt geïntegreerd.
Kloek maakt zich niet zoveel illusies over het tempo waarin dingen echt veranderen. Het denken in patronen van mannelijkheid en vrouwelijkheid hoort bij de laagste tempi van de historische ontwikkeling.
Ze vindt dat er andere wegen gezocht moeten worden om het werk te blijven doen, net als het feminisme dat ook andere vormen krijgt. Het is daarbij tijd voor de nieuwe generatie: “de babyboomers moeten gewoon ook eens even hun mond houden”. Het vak vrouwengeschiedenis is al weer heel oud, al zo’n 35 jaar en het heeft zijn nut zeker bewezen. Maar er komt een moment dat je moet zeggen: “hoezo, vrouwengeschiedenis, we doen gewoon aan geschiedenis, punt!”.