Achtergronden van het opkomend feminisme

Onder invloed van de snelle modernisering en de industrialisatie, aan het einde van de 19e eeuw, veranderde het leven van de mensen sterk. Er ontstond een gestaag groeiende middenklasse die profiteerde van de economische mogelijkheden die deze veranderingen boden.

/ door Jeannine Hendriks /

   
De politieke arena zou schadelijk zijn voor het vrouwelijke gestel.

,,

Een van deze veranderingen was een steeds strikter wordende scheiding tussen privé en openbaar. Het werk en de thuissituatie raakten los van elkaar. Waar boeren en middenstand vroeger het bedrijf aan huis hadden, werkten nu mannen in de handel en de industrie. Op kantoren en in gebouwen elders in de stad.

Tegelijkertijd ontstonden er bij de middenklasse fatsoensnormen die eisten dat een vrouw thuis voor haar gezin zorgde, betaalde arbeid was uit den boze. Ook voor een ongehuwde vrouw was het 'not done' om in haar eigen onderhoud te voorzien. Tot het moment dat zij een geschikte huwelijkskandidaat had gevonden werd zij door haar familie onderhouden. Gehuwde vrouwen waren bij de wet 'handelingsonbekwaam' en mochten dus niet zelfstandig over inkomen en bezittingen beslissen, noch over de opvoeding van de kinderen.(1)

De middenklasse was eind vorige eeuw voornamelijk liberaal georiënteerd. Dit liberalisme, en het achttiende-eeuwse Verlichtingsdenken waarop het was gebaseerd, is dan ook van grote invloed geweest op het ontstaan van het feminisme. Steeds meer vrouwen gingen zich afvragen waarom de individuele vrijheid, de gelijke rechten, het recht op individuele ontplooiing niet op hun van toepassing bleek. Waarom alleen mannen profiteerden van verbeteringen in het onderwijs en verruiming van het kiesrecht.(2)

Ook van belang voor de opkomst van het feminisme was de heersende dubbele moraal op het gebied van de seksualiteit. Veel vrouwen uit de burgerij waren actief in het liefdadigheidswerk, een onbetaalde bezigheid, en dus fatsoenlijk. Hierin leerden ze niet alleen om zelfstandig en actief deel te nemen aan de maatschappij, het maakte hen ook bewust van de sociale misstanden die het gevolg waren van die dubbele moraal: de prostitutie en het ongehuwde moederschap.(3)

Vrouwen ontdekten dat zij op het gebied van onderwijs, politieke rechten, en rechtspositie een grote achterstand hadden en dat de dubbele seksuele moraal in hun nadeel werkte. Wilden vrouwen deze kwesties effectief aanpakken, dan was het nodig dat zij invloed konden uitoefenen op de politiek. Dus moeste vrouwen stemrecht krijgen. Zo ontstond de kiesrechtstrijd.(4)

De kiesrechtstrijd (1880-1919)

Tegenstanders van het vrouwenkiesrecht redeneerden dat de vrouw door haar aard (emotioneel en zwak) niet in staat was een objectief oordeel te vellen. Zij waren intellectueel inferieur aan mannen, handelingsonbekwaam en dus ondergeschikt aan mannen. Bovendien waren mannen prima in staat om de belangen van de vrouw te behartigen. De politieke arena zou schadelijk zijn voor het vrouwelijke gestel. Daar kwam nog bij dat een vrouw helemaal niet hoefde te stemmen, omdat de man als gezinshoofd, haar vertegenwoordigde.(5)

Voorstanders meenden echter dat kiesrecht voor gehuwde vrouwen en moeders belangrijk werd, omdat de overheid zich steeds meer met gezinsaangelegenheden ging bemoeien. Steeds meer vrouwenorganisaties gingen zich in de loop van de jaren '90 uitspreken voor het vrouwenkiesrecht. Zij schrijven pamfletten en houden bijeenkomsten, maar zo radicaal als de Engelse 'suffragettes' werden zij niet.(6)

Pas in 1919 kregen vrouwen in Nederland kiesrecht. De Eerste Wereldoorlog speelde hierbij een belangrijke rol. Sommige organisaties legden de nadruk op de specifiek vrouwelijke kwaliteiten: als vrouwen stemrecht zouden hebben, zouden er in de toekomst minder oorlogen zijn. Zij zouden een vredelievende invloed op de politiek hebben. Belangrijker was echter dat in de deelnemende landen bleek dat vrouwen prima in staat waren om de werkzaamheden van de mannen over te nemen. Terwijl de mannen aan het front vochten, deden de vrouwen het werk en hielden de maatschappij draaiende. Zo bewezen zij het staatsburgerschap waard te zijn.(7)

In Nederland kwam daar in 1917 de schoolstrijd nog bij. Confessionele partijen wilden van de overheid een gelijke financiering voor hun bijzondere scholen als de openbare scholen kregen. Andere partijen waren daar tegen. Dit leidde in 1917 tot een patstelling in de politiek. Om deze situatie te doorbreken beloofden de liberalen en de socialisten om de confessionele partijen te steunen, in ruil voor confessionele steun aan hun wetsvoorstel voor kiesrechtuitbreiding. Dit voorstel hield in: algemeen kiesrecht voor mannen en passief kiesrecht voor vrouwen.(8)

Bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1918 kwam Suze Groenweg als eerste vrouw in de Kamer, voor de SDAP. Bij de gemeenteraadsverkiezingen kwamen er honderd vrouwen in de verschillende gemeenteraden, dat was ongeveer één procent van alle gemeenteraadsleden.(9)
In 1919 kregen vrouwen ook actief kiesrecht, en in 1922 waren de eerste Tweede-Kamerverkiezingen waarbij vrouwen zelf konden stemmen. Er kwamen zeven vrouwen in de Kamer, maar een revolutionaire omwenteling, zoals sommigen gevreesd en anderen gehoopt hadden, bleef uit.(10)

Noten
1 Anneke Ribberink, Feminisme (Leiden 1987), 7-8.
2 Idem, 9.
3 Idem, 11-15.
4 Idem, 15-22.
5 Anne van Schaik, Honderd jaar vrouwen in overheidsdienst (Amsterdam, 1998), 6 en 18.
6 Ibidem.
7 Idem, 19
8 Ibidem.
9 Ibidem.
10 Ibidem, en 20.

Dit dossier is met toestemming van de auteur overgenomen van geschiedenis.nl