“Als genderhistoricus moet je alles anders durven bekijken”

In deze rubriek brengt Historica een onderzoeker voor het voetlicht die vanuit haar of zijn discipline reflecteert op de (mogelijke) meerwaarde om te werken vanuit een genderperspectief. Op die manier willen Historica en de VVG actief het wetenschappelijke én publieke debat rond genderonderzoek stimuleren.

Marjan Schwegman (1951) is sinds 2007 directeur van het NIOD-Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies in Amsterdam. Daarnaast bekleedt zij de leerstoel ‘Politiek en Cultuur in de lange twintigste eeuw’ aan de Universiteit Utrecht. Na haar studie geschiedenis in de jaren zeventig aan de Universiteit van Amsterdam was ze werkzaam aan verschillende Nederlandse universiteiten. Haar onderzoek beweegt zich op het terrein van gender, oorlog en natievorming, met speciale aandacht voor het thema van de ‘vechtende vrouw’. Zo publiceerde Schwegman een studie over de rol van vrouwen in het Nederlandse verzet en doet zij momenteel onderzoek naar vrouwelijke bandieten in het 19e-eeuwse Zuid-Italië. Heldendom is een ander thema dat vaak in haar werk opduikt.

Anaïs Van Ertvelde en Rose Spijkerman

Dit nummer van Historica staat volledig in het teken van gender en WOII. Heeft u het gevoel dat er tegenwoordig vaker vanuit een genderperspectief naar WOII wordt gekeken?

Na enkele studies over Nederlandse vrouwen in het verzet begin jaren tachtig door Bob de Graaff, Lidwien Marcus en mijzelf, is het lang stil geweest.1 De laatste jaren lijkt het alsof er een hernieuwde belangstelling voor vrouwengeschiedenis is gekomen. Zo kreeg ik naar aanleiding van een lezing die ik onlangs gaf over verzetsvrouw Jacoba van Tongeren meteen de vraag of ik een stuk in de krant wilde publiceren. Dat vond ik opvallend. Ik vertelde namelijk niet veel anders dan dertig jaar geleden.

Oorlogsgeschiedenis is lange tijd opgevat als een geschiedenis waarin vrouwen op de achtergrond bleven; zowel in historisch onderzoek als binnen de organisaties die oorlog bestuderen. Als je de foto’s ziet van het na de oorlog net opgerichte RIOD (het vroegere NIOD), merk je dat er altijd veel vrouwen hebben gewerkt, zeker een derde. Toch was de geschiedschrijving die door het NIOD is geproduceerd niet uitgesproken gendergevoelig. Dat is nu wel aan het veranderen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een door ons georganiseerde internationale conferentie Fighting Women during and after the Second World War in Asia and Europe die in 2014 op het NIAS2 werd gehouden.

Er wordt bij het NIOD echter wel al een hele tijd gekeken naar hoe oorlog íedereen raakt. Het is vanzelfsprekend om naast de militaire kant ook de civiele kant van oorlog te onderzoeken. In die zin wordt hier niet zozeer aan mainstream masculiene geschiedschrijving gedaan. Een onderzoekster als Jolande Withuis heeft gender natuurlijk ook gedurende heel haar carrière aan het NIOD op de agenda gezet.3 Je kunt dus zeker niet beweren dat er bij ons instituut helemaal geen aandacht voor gender is, maar prioriteit nummer één is het niet. Ik weet ook niet of ik dat wel een goede zaak zou vinden, eerlijk gezegd. In een ideale wereld worden voor mij alle onderzoeksvragen zo opgesteld dat gender als het ware automatisch wordt meegenomen. In de jaren dat ik aan het NIOD werk heb ik zeker de indruk gekregen dat de zaken vaak op die manier worden aangepakt.


Uw eerste onderzoek ging over vrouwen in het verzet, maar daarna is WOII niet uw ‘vaste onderwerp’ gebleven. Waar liggen uw interesses en welke historici zijn hierin inspirerend geweest?

Inderdaad, niet zozeer WOII, maar de natiestaat, het leger en oorlog in het algemeen interesseren mij. Het werk van Mieke Aerts is daarvoor heel belangrijk geweest: haar oratie over de vechtende vrouw bevatte een heleboel inspirerende elementen.4 Voor mij gaat het als genderhistorica steeds om de vraag hoe je het dominante idee kunt ondergraven dat in een oorlog de militaire kant van het conflict het allerbelangrijkst is. Vanaf de moderne oorlogsvoering aan het begin van de 19e eeuw is het militaire aspect in mijn optiek nog maar een klein onderdeel van het oorlogsgebeuren. Dat is zeker zo bij WOII, aangezien toen de hele maatschappij overhoop werd gegooid en alle aspecten van het leven werden geraakt.

Onderzoek dat zich alleen richt op de militaire aspecten van oorlog houdt het oude idee in stand dat er maatschappelijk actieve en passieve mensen zijn. Waarbij de eerste groep uit mannen en de tweede groep uit vrouwen bestaat. Ik vind het veel interessanter om de meer neutrale vraag te stellen hoe oorlog mensen raakt en vanuit deze vraag een onderzoek te beginnen.


Hoe bent u indertijd op het thema van vrouwen in het verzet gekomen? Was dat vanuit een feministische sympathie?

Dat kwam eigenlijk door al die vrouwen in de Baader-Meinhof Groep en de Rode Brigades die actief waren in de jaren zeventig en tachtig. Het viel me op dat zoveel vrouwen daarin een prominente rol hadden. Niet alleen speelde in Duitsland Ulrike Meinhof een hoofdrol, ook in Italië, dat een nog veel patriarchalere samenleving had, waren vrouwen erg belangrijk in de Rode Brigades. Misschien een vreemde overstap naar verzetsgroepen, maar ik werd vooral getroffen door het gebruik van geweld door vrouwen en vroeg me af hoe dat geweest was in verzetsgroepen in Nederland. Pleegden vrouwen daar ook geweldsdaden?

En de vechtende vrouw is altijd een beetje teruggekomen?

Ja, omdat het toch wel haaks staat op het dominante idee van vrouwen als vredelievende wezens. We weten natuurlijk dat het niet klopt, dat vrouwen niet aangeboren vredelievender zijn dan mannen, maar vooral strategisch geweldsgebruik wordt niet aan vrouwen gelinkt. Eén van de argumenten om vrouwen in de 19e eeuw niet op te nemen in het leger was dat vrouwen wel gewelddadig kunnen zijn, maar niet het rationele vermogen zouden hebben om dat geweld strategisch in te zetten of om zich te beheersen op cruciale momenten. Als je naar verzetsgroepen kijkt, zie je natuurlijk dat er in de laatste fase van de oorlog juist bij mannen het één en ander uit de hand is gelopen… Mannen kunnen dat dus ook niet! Alle discussies over geëscaleerde liquidaties, zoals bijvoorbeeld gevoerd naar aanleiding van het boek De afrekening. Ontmaskering van het gewapend verzet (2012) van Maarten van Buuren over het Westlandse verzet, zou je heel goed kunnen bestuderen vanuit een genderperspectief.

Deze interesse sluit aan bij het nieuwe onderzoeksprogramma van het NIOD over verzet, waar onder meer wordt ingegaan op de rol van mannen en vrouwen in het verzet en de veranderingen in de sekseverhoudingen die het verzetswerk met zich meebracht. Kunt u daar wat over vertellen?

Als je naar het werk van Loe de Jong kijkt kom je bij een heel klein aantal van 65.000 verzetsstrijders uit. Hij telt alleen mensen die in georganiseerd verband fulltime verzetsactiviteiten ontplooiden. In zijn geschiedverhaal passeren slechts enkele vrouwen de revue, zoals de communiste Hannie Schaft (1920-1945) en Helena Kuipers-Rietberg. De Jongs definitie van verzet zorgt ervoor dat hij vrouwen niet kan zien. Wat mij vooral interesseert is hoe je naar het verzet kunt kijken op een manier waarop je vrouwen wél ziet. Zo doorbreek je ook het idee dat verzet alleen maar gaat om spectaculaire acties, zoals een gewapende overval op een distributiekantoor. De hele infrastructuur die bestaat uit allerlei netwerken, waar vrouwen integraal deel van uitmaakten, is even belangrijk. Veel meer dan de rol van individuele vrouwen – hoewel ook interessant – gaat het mij om het veranderen van het vastgeroeste idee van wat verzet is. Het doorbreken van de vooroordelen over mannen en vrouwen hoort daar bij.


Bestaan er in biografieën verschillen in het benadrukken van kwaliteiten en handelingen van mannelijke en vrouwelijke verzetsstrijders?

Dat hangt er vanaf wie de biografie heeft geschreven. Een recente biografie is die van Toni Boumans over Frieda Belinfante, over wie zij al eerder een documentaire maakte.5 Zij kijkt met een heel brede blik en heeft geen sekse gerelateerde vooroordelen. Bij oudere biografische portretten, bijvoorbeeld over Helena Kuipers-Rietberg, valt op dat vrouwelijke kwaliteiten als zorgzaamheid worden benadrukt. En omgekeerd, als het om biografieën over mannen gaat, wordt zorgzaamheid juist niet beklemtoond. Terwijl, wanneer je bijvoorbeeld kijkt naar de studentengroepen die Joodse kinderen uit de crèche bij de Hollandsche Schouwburg smokkelden, je ziet dat de mannen als beweegreden voor hun acties veelal dezelfde humanitaire motieven opgeven die meestal aan vrouwen worden toegeschreven.6 Ik denk dat het doorbreken van door gendervooroordelen ingegeven ideeën over mannelijke en vrouwelijke verzetsstrijders aan twee kanten moet gebeuren.


Speelt de manier waarop vrouwelijke verzetsstrijders zichzelf portretteren ook een rol in de manier waarop zij worden herinnerd? Een voorbeeld is Jacoba van Tongeren, die haar eigen rol in het verzet bijna bagatelliseerde.7

Van Tongeren is wel een heel sterk voorbeeld. Zij heeft een verslag gemaakt over Groep 2000, haar verzetsgroep en dit in 1945 aangeboden aan prins Bernhard, maar ze heeft zichzelf daar ongeveer volledig uit geschreven. In haar memoires zie je iets totaal anders. Daarin benadrukt zij juist dat zij de leider was en dat haar leiderschap constant door mannelijke verzetsstrijders werd bestreden. Het is erg bijzonder bronmateriaal voor een genderhistoricus. Die conflicten gingen echt over de vraag wat passend was voor mannen en vrouwen, waar het bijvoorbeeld ging om gebruik van geweld.

Tijdens mijn interviews met oud-verzetsstrijders zeiden mannen en vrouwen altijd dat iedereen gelijk was in de verzetsgroepen. Vanuit hun perspectief snap ik dat ook. Zij wilden de verschillen niet benadrukken, omdat het gemeenschappelijke einddoel het belangrijkste was. Interessant is dat verzetsmannen én -vrouwen zich vaak met soldaten vergeleken en dat terwijl vrouwen in 1940 nog geen soldaat konden worden. Toch vind je in het verzet ook het idee terug dat het gebruik van geweld alleen voor mannelijke soldaten is toegestaan. Het is als vrouw in die situatie veel moeilijker om jezelf voor te stellen als iemand die gewapenderhand de zaak verdedigt.


Het onderzoek naar verzetsstrijders gaat veelal over vrouwen die zich op uitzonderlijke wijze hebben gemanifesteerd. Worden ‘gewone’ vrouwen hierdoor over het hoofd gezien?

Als verzet zo wordt gedefinieerd dat ook de zorg voor onderduikers eronder valt, dan waren er ontzettend veel vrouwen bij betrokken. Maar je bent natuurlijk afhankelijk van je bronnen en die zijn voor de ‘stille activiteiten’ schaars. Dus zelfs als je ‘gewone’ vrouwen een gezicht zou willen geven, dan worstel je met het probleem dat je het materiaal niet hebt om dat te doen.


In de geschiedschrijving rond onderduikplek Castrum Peregrini zie je dat Gisèle van Waterschoot van der Gracht, die een zeer belangrijke rol had in de onderneming, tot vrij recent enkel aan de materiële kant van de zaak werd gerelateerd. Met het bronmateriaal dat beschikbaar is, kan haar rol wel degelijk diepgaander worden onderzocht.

Dat denk ik ook steeds meer, het bronmateriaal is eigenlijk nog maar beperkt aangeboord. Daar is echt nog een nieuwe krachtsinspanning nodig. Een mooi voorbeeld van wat dat kan opleveren is een fotocollectie die recent werd ontdekt in het Stadsarchief in Amsterdam, met foto’s gemaakt door de Sicherheitsdienst van alle gezochte verzetsmensen.8 Op deze foto’s zie je dat meer dan een derde vrouw was. Het is heel interessant dat deze foto’s nu pas opduiken. Dat betekent dat het nog steeds mogelijk is om nieuwe bronnen te vinden. Toch blijft het zo dat er eveneens op een andere manier naar bekende bronnen moet worden gekeken. Dat is niet alleen voor vrouwen belangrijk; ook bescheiden, stil opererende mannen zijn in de schaduw gebleven.


Er wordt, zowel internationaal als in Nederland en België inderdaad weinig aandacht aan mannelijkheid en WOII besteed. Komt daar langzamerhand verandering in?

Weinig helaas. Ik heb zelf in 2008 een lezing gegeven over mannelijke verzetshelden als Gerrit van der Veen en Engelandvaarder en oorlogspiloot Erik Hazelhoff Roelfzema (1917-2007), de Soldaat van Oranje.9 Bij de Soldaat van Oranje kun je mooi zien hoe zijn opvattingen over mannelijkheid evolueren, aangezien hij zijn autobiografie steeds aanpast. De eerste versies zijn stoere boeken die vooral gaan over spectaculaire acties, de capaciteit om in eenzaamheid ontberingen te doorstaan en geen verbindingen met vrouwen aan te gaan. Er wordt wel over gevoelens geschreven, maar vooral over passies als de drang naar avontuur. Pas in latere versies worden emoties als angst en verdriet om mensen die stierven onder woorden gebracht.

Gerrit van der Veen is in 1944 gefusilleerd en heeft geen terugblik op zijn leven achtergelaten, maar meteen na de bevrijding is er door een kameraad van hem een biografie geschreven. Van der Veen was een kunstenaar en deze biografie heeft daarom veel ingrediënten van een romantisch soort mannelijkheid. Zijn mannelijkheid krijgt bijvoorbeeld vorm door hem het vermogen toe te dichten elke vrouw voor hem te laten vallen. In de biografie wordt gesteld dat van der Veen zozeer geobsedeerd was door dat mannelijkheidsidee dat de gedachte dat hij invalide zou worden voor hem de genadeklap zou betekenen (red. in mei 1944 raakte Van der Veen bij een overval verlamd).


Waren er veel echtparen die samenwerkten in het verzet? En wat voor invloed had dat op de dynamiek binnen hun relatie?

Ook daar is weer veel te weinig onderzoek naar gedaan. Er waren zeker echtparen die samenwerkten, zoals Helena Kuipers-Rietberg en haar man. Ik denk echter dat de situatie waarbij maar één lid van het echtpaar actief was in het verzet en de ander niet, minstens zo interessant is. In verzetsgroepen werd vaak op een nieuwe manier samengewerkt door mannen en vrouwen die niet met elkaar getrouwd waren. Je moest bijvoorbeeld nachten met elkaar doorbrengen vanwege de spertijd. Wat het gevolg daarvan was voor het huwelijksleven is bij mijn weten niet systematisch onderzocht. Heb je weer zo’n onderwerp. Héél interessant. Er was wel een toename van het aantal echtscheidingen direct na de bevrijding. Naar de oorzaken is het gissen. Er waren natuurlijk een heleboel mannen gedwongen tewerkgesteld in Duitsland, die keerden na jaren terug naar huis. Er wordt over dit thema soms wel in bedekte termen aangegeven dat het niet altijd makkelijk was om weer terug te gaan naar de oude huwelijksverhoudingen.


Hoe gaat u zelf concreet te werk om een genderperspectief in te brengen in uw stukken rond het verzet?

Ik kan eigenlijk niet anders dan met een genderbril naar de dingen kijken. Zo ben ik nu eenmaal als geschiedenisstudent en docent vrouwengeschiedenis geschoold. Het zit altijd in mijn vragen, zelfs als ik mij daar zelf niet helemaal bewust van ben. Er zijn natuurlijk steeds meer onderzoekers die gevormd zijn door aandacht voor gender. Dat heeft volgens mij een aanzienlijk effect gehad op de geschiedschrijving. Zonder dat het zich meteen vertaalt in enorme aantallen studies over vrouwen in de oorlog. Je ziet de invloed eerder aan het soort vragen dat wordt gesteld.

Met de lezing die ik heb gehouden over de Soldaat van Oranje en Gerrit van der Veen wilde ik laten zien dat de Nederlandse geschiedschrijving over verzet aan modernisering toe was. Eenmaal begonnen kon ik niet anders dan mijn genderbril opzetten, maar oorspronkelijk wilde ik dus werken aan een meer open benadering van verzetsstrijders. Zij worden vaak als heiligen of als mislukkelingen afgeschilderd. Deze oordelende aanpak levert geen interessante vragen op voor een historicus. De vraag naar het waarom en hoe van radicaliseringsprocessen is bijvoorbeeld veel boeiender, zeker met het oog op vandaag de dag. Hoe komt het dat sommige mensen radicaliseren als het om geweldgebruik gaat en anderen niet? Dit soort vragen wil ik op de agenda zetten en ik hoop dat daarin een genderblik wordt meegenomen.


In uw lezing over Jacoba van Tongeren haalt u het volgende citaat uit haar memoires aan: ‘Volwassen mannen, eerbare vaders van gezinnen die schreien als een kleine jongen, gillen als een kind in redeloze angst en daarmee hun ploeg in gevaar brengen.’ U heeft zelf over emotionaliteit geschreven; wordt hier ten aanzien van WOII aandacht aan besteed?

Volgens mij is dat niet systematisch onderzocht, nee. Het is wel erg belangrijk. Maar daar val je dus al een bepaald idee over mannelijkheid mee aan. Doorgaans hebben mensen geleerd om dit soort emoties te verhullen. Het feit dat Van Tongeren daar in haar memoires wel over schrijft, is heel uitzonderlijk.


Bestaat er ook een link met de processen van radicalisering waar u eerder over sprak? Dat mensen zo’n klap krijgen van traumatische gebeurtenissen dat ze beginnen te radicaliseren?

Dat is zeker met Hannie Schaft gebeurd. Zij heeft een aantal dingen meegemaakt… Ze is eigenlijk heel klein begonnen, gewoon met het helpen van haar Joodse vriendinnen. Toen de één na de ander werd weggevoerd; dat doet iets met mensen. Zeker als je dan toch al in het verzet zit, dan denk je ‘ja kom op hé, hardere middelen!’ Er is overigens ook nooit goed aandacht besteed aan mensen die overspannen raakten, burn-outs kregen. De oorlog duurde echt wel langer dan iedereen had gedacht. Het was vooral zwaar voor diegenen die in West- en Noord-Nederland actief waren en nog een heel jaar hebben doorgevochten. Ik denk altijd: hoe konden die mensen dat volhouden! Die voortdurende stress om ontdekt te worden en het verraad dat alsmaar beter werd georganiseerd. Overspannenheid en radicaliseren hangen volgens mij ook met elkaar samen. Lastig om te onderzoeken qua bronnen, maar je kunt het wel proberen.

Daarom is het beeld van verzetsvrouwen als Jacoba van Tongeren, die echt spinnen waren in een organisatorisch web, zo interessant.
Net zo stressvol.

Of nog meer. Als er één draadje springt…

Klopt! Je moet dus ook een flexibel idee hebben over wat stress is. Dat merk je op als genderhistoricus, je moet alles anders durven bekijken. Ook dingen die op het eerste gezicht helemaal niets met gender te maken lijken te hebben, zoals wat de bron van stress is. De memoires van Van Tongeren zijn echt heel interessant omdat ze zichzelf tot taak stelt om alles te voor- en overzien. Zij vindt het vreselijk dat zij dat niet helemaal goed heeft kunnen doen en dat daarom de fusillade op het Weteringplantsoen heeft plaatsgevonden. Het is dus belangrijk om onderzoek te doen naar stress in oorlogssituaties, samenhangend met de verschillende rollen van mannen en vrouwen binnen de verzetsnetwerken.


In België heb je een bepaald narratief waarbij wordt gesteld dat WOII heeft geholpen bij vrouwenemancipatie. Vrouwen waren actieve burgers tijdens de oorlog en moesten daarvoor worden beloond, waardoor zij onder meer stemrecht zouden hebben gekregen. Leeft dat in Nederland ook?

Nee, het is eerder andersom. In 1946 is de restauratie een feit. De hele starre, verzuilde structuur van de samenleving komt weer terug, net als het bijbehorende idee van het gezin als hoeksteen van de samenleving met de moeder als spil. Alhoewel er wel wordt beweerd dat de samenleving onder de oppervlakte fundamenteel was veranderd. Dat zou ook iets zijn om te onderzoeken in relatie tot verzet. Ik heb zoveel verzetsvrouwen geïnterviewd die aangaven dat ze totáál niet meer konden wennen aan de rol die zij moesten vervullen in de naoorlogse samenleving.


Wat zijn de verschillen tussen België en Nederland in het onderzoek naar WOII?

Wij hebben goed contact met het Cegesoma in Brussel, het Belgische kenniscentrum voor de geschiedenis van de conflicten van de twintigste eeuw, dat net als het NIOD breder is georiënteerd dan alleen WOII. Via hen zie ik dat in België de collaboratiegeschiedenis hetzelfde gewicht heeft als de geschiedenis van het verzet in Nederland. Zo ligt in het onderzoek naar vrouwen en de oorlog de nadruk op foute vrouwen, bijvoorbeeld in het werk van Machteld De Metsenaere.10 In Nederland heeft het onderzoek naar ‘foute vrouwen’ langer op zich laten wachten. Belangrijk daarvoor is het werk van Zonneke Matthée over vrouwen bij de Nederlandse NSB (red. de Nationaal-Socialistische Beweging).11


U bent vijf jaar geleden ook geïnterviewd voor Historica en toen was u drie jaar directeur van het NIOD. U sprak over veranderingen die u wilde doorvoeren. Is de situatie anders dan toen? Werken er nu meer vrouwen op het NIOD?

Het feit dat de president van de KNAW , José van Dijck, nu een vrouw is, vind ik een opmerkelijke verandering, echt heel hoopvol. Binnen het NIOD zelf zijn bij de hoofden van de afdelingen ook meer vrouwen gekomen. De meerderheid van de leidinggevenden is nu vrouw, maar mijn ideaal is eerlijk gezegd 50/50. Nu ben ik bijna geneigd het beleid te gaan hanteren om meer mannen aan te stellen. Ik vind het altijd een gevaar dat je vervalt in de (onbewuste) gewoonte om te kiezen voor mensen die op jou lijken, dus ik hoop 50/50 te kunnen handhaven.


Als afsluiter een open vraag. Wat zijn uw toekomstplannen?

Ik ga in februari 2016 met pensioen en hoop dan weer tijd te hebben voor onderzoek. Mijn gedachten gaan daarbij wederom uit naar de vechtende vrouw. Ik heb eerder onderzoek gedaan naar het negentiende-eeuwse Italië, naar de gewapende strijd die is gevoerd in de jaren 1860 tussen het kersverse leger van de nieuwe natie en mensen in het zuiden, die in opstand kwamen tegen de aansluiting bij die Italiaanse natiestaat. Dat conflict is bekend geworden als de oorlog tegen het banditisme, omdat de strijders als bandieten werden gebrandmerkt. Daar zaten behoorlijk veel vrouwen tussen. Zij waren vaak als man verkleed en zijn dan ook niet altijd als vrouw herkend. Rond de vrouwelijke banditessa zijn heel wat fantastische verhalen ontstaan die allemaal het extreem gewelddadige karakter van die vrouwen tot onderwerp hebben. Die volksverhalen contrasteren sterk met de verslagen over het optreden van deze vrouwen in gerechtelijke bronnen. Tegelijkertijd hoor je in die laatste verslagen toch de echo van de volksverhalen. Het is erg boeiend om die twee ‘discoursen’ over gewelddadige vrouwen te thematiseren. Ik heb echt zin om daarmee verder te gaan! 12

Het is jammer dat het vandaag de dag zo moeilijk is om een bestuurlijke functie te combineren met onderzoek. Aan de andere kant zal ik het ook missen om deel te zijn van een geheel. Ik kom oorspronkelijk van de universiteit en het aantrekkelijke van een instituut als het NIOD was en is voor mij het sterke gezamenlijke engagement met de missie van het instituut. De lijnen zijn bovendien veel korter en je ziet als leidinggevende veel directer het effect van je beleid. Onderzoekers hebben hier ook gemakkelijker contact over hun onderzoek, ze staan er niet alleen voor en er is minder onderlinge competitie. Dat ga ik wel missen ja.


Noten:
1     Bob de Graaff en Lidwien Marcus, Kinderwagens en korsetten: een onderzoek naar de sociale achtergrond en de rol van de vrouwen in het verzet 1940-1945. Amsterdam, 1980; Marjan Schwegman, Het stille verzet. Vrouwen in illegale organisaties. Nederland 1940-1945. Amsterdam, 1980.
2     Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Science in Wassenaar, Nederland.
3     Jolande Withuis was van 1999 tot 2015 verbonden aan het NIOD. Zij schreef een aantal boeken over concentratiekampgevangenen en de nasleep van de oorlog, bijvoorbeeld: Na het kamp. Vriendschap en politieke strijd. Amsterdam, 2005; Weest manlijk, zijt sterk. Pim Boellaard 1903-2001. Het leven van een verzetsheld. Amsterdam, 2008.
4     Mieke Aerts (1952) is hoogleraar politieke geschiedenis van gender in Nederland aan de Universiteit van Amsterdam. Zij sprak haar oratie ‘De vechtjas – strijdvragen om sekse’ uit op 22 januari 2010.
5     In 1998 kwam de documentaire “...maar ik was een meisje” van regisseuse Toni Boumans uit. Zij heeft nu eveneens een biografie geschreven: Een schitterend vergeten leven. De eeuw van Frieda Belinfante. Amsterdam, 2015.
6     De Hollandsche Schouwburg is nu een oorlogsmonument aan de Plantage Middenlaan te Amsterdam. Tussen 1893 en 1942 was het een theater; vanaf 1941 slechts voor Joodse artiesten en een Joods publiek. In de jaren 1942 en 1943 was het een verzamel- en deportatieplaats voor de concentratiekampen Vught en vooral Westerbork.
7     Paul van Tongeren, de neef van Jacoba van Tongeren, gaf samen met Trudy Admiraal haar memoires uit: Jacoba van Tongeren en de onbekende verzetshelden van Groep 2000 (1940–1945). Soesterberg, 2015. Schwegman gaf naar aanleiding van deze biografie op 21 maart 2015 de lezing ‘Jacoba van Tongeren, Verzetsstrijdster tegen wil en dank’: http://niod.knaw.nl/sites/niod.nl/files/Lezing%20Marjan%20Schwegman%20over%20Jacoba%20van%20Tongeren%20op%2021%20maart.pdf.
8     De Sicherheitsdienst (SD) was de staatsinlichtingendienst van nazi-Duitsland, die eveneens in bezet Nederland actief was.
9     De lezing was getiteld ‘Waar zijn de Nederlandse verzetshelden?’ en is te vinden op: http://www.niod.nl/files/NIODSchwegmanVerzetshelden.pdf. Zie over heldendom ook Marjan Schwegman, ‘Uitzonderlijk of juist heel gewoon. Aantekeningen bij het ongemakkelijke begrip ‘heldendom’, in: Jaap Cohen en Hinke Piersma (eds.), Moedige mensen. Helden in Oorlogstijd. Amsterdam, 2014,
pp. 22-29.
10     Machteld De Metsenaere, ‘Foute vrouwen in Vlaanderen na de tweede wereldoorlog. De casus Gent-Wollestraat’, Historica 29, 3 (2006), pp. 3-5; Machteld De Metsenaere & Sophie Bollen, ‘Schandelijke liefde. Sentimentele collaboratie en haar bestraffing in België na de Tweede Wereldoorlog’, Wetenschappelijke Tijdingen op het gebied van de geschiedenis van de Vlaamse beweging LXVI 3 (2007), pp. 228-259. De Metsenaere was als hoogleraar verbonden aan de Vrije Universiteit Brussel en is nu met emeritaat.
11     In 2007 verscheen van Matthée Voor Volk en Vaderland. Vrouwen in de NSB 1931-1948. Amsterdam, 2007. Recentelijk publiceerde zij Verzwegen Levens – Vrouwen uit een fout gezin. Schoorl, 2013. Zie de recensie van Sylvia Heimans in dit nummer. Matthée is eveneens oud-hoofdredacteur van Historica.
12     Zie voor de banditessa: Marjan Schwegman, ‘Horrific Heroines: Female Brigandage, Honour and Violence in Post-Unification Italy, 1860-1870’, in: Katharine Mitchell en Helena Sanson (eds.), Women and Gender in Post-Unification Italy. Between Private and Public Spheres. Oxford etc., 2013, pp. 111-133.